Het uur van de duisternis

Het uur van de duisternis

Wij moeten even kijken naar de biddende Jezus, hoe Hij opgaat in de Vader.

In het gebed komt al het lijden voor zijn geest. Jezus heeft eigenlijk tweemaal geleden.

De eerste maal hier in de olijfhof.

De tweede keer in de realiteit van de gevangenneming, aan de geselkolom, op het kruis.

Hier in Gethsemane heeft Hij alles te voren beleefd. Hij knielt hier op de grond en Hij ziet het leed aan zich voorbij trekken als een film. Veertien kruiswegstaties gaan Zijn geest voorbij. Hij kon niet zeggen, dat het zo erg niet zou zijn, dat het wel mee zou vallen, want hier ziet Hij alles. Het is een verschrikkelijke kennis: dit weten van te voren.

Jezus’ lijden gaat nog veel dieper. Zijn ontvankelijkheid voor het lijden door zijn Godmenselijkheid was veel groter dan van ons.

Maar ook, Jezus heeft niet alleen voor zichzelf geleden. Jezus heeft het leed van alle mensen gedragen in de hof. Het leed van alle tijden is in Hem geweest. En dat is verschrikkelijk!

Het leed van anderen is veel erger dan eigen leed.

Jezus lijdt hier voor ons allen en door ons allen.

Dat maakt het zo verschrikkelijk. Daarom zegt de Evangelist: Hij begon angstig te worden. Angstig voor alles wat er op Hem afkomt. Angstig voor de kelk.

En Jezus bidt en vraagt, wat wij allen zouden vragen: God, neem dit weg van mij, neen God, dat niet!

Hij zoekt troost bij zijn leerlingen, maar zij slapen…

Jezus gaat terug naar de plaats van waar Hij gekomen is. Zijn Lichaam stort zich languit voorover. Het gezicht raakt de grond. Om Hem heen en over Hem de zonde. De zonde van de mensen. Onze zonden.

Hij is zonde, zonder zondaar te zijn. Hij voelt heel de verschrikking van het kwaad.

Als Hij zijn handen beziet, lijkt het wel of het niet meer die goede, zegenende handen zijn, maar onze besmeurde en gebalde vuisten…

In zijn oren hoort Hij de Godslasteringen. Hij walgt van dit alles, van de zonden aller mensen en de zonden van alle tijden. De zonden vóór Hem en het kwaad van zijn tijd, van het uitverkoren volk. Het drukt op Hem als een last. En de zonden van hen, die na Hem kwamen. Uw zonden en mijn zonden.

Ja, dat moeten we durven zien. Jezus heeft in de Hof van Olijven ook onze zonden gedragen. Ook ik, ik persoonlijk, heb schuld aan het lijden van Jezus. Wij moeten niet proberen ons ervan af te maken: Ik ben het, die U bloeden doet!

Het is zo ontzettend dat Jezus in doodsstrijd geraakt. Een leed, dat wij niet meer kunnen peilen. En Hij bidt, steeds hetzelfde zeggend. Als het enigszins mogelijk is, laat dan die kelk voorbij gaan. Maar niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.

Zie dan hoe Hij was, hoe Hij deed. Dan zult u het leed blijven voelen. Het zal ingaan tegen uw gevoel, uw verstand, tegen alles. Maar als u Jezus voor ogen hebt, zal er volgen, ondanks alles: niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.

Jezus lijdt. Na zijn tweede gebed tot de Vader, gaat Hij weer naar zijn leerlingen. En wederom vindt Hij ze slapend. Pascal, een groot Frans schrijver, zegt: slechts één keer in zijn leven heeft Jezus de mensen om troost gevraagd, en die ene keer is zij Hem geweigerd. “Een trooster heb Ik gezocht en niet gevonden.”

Jezus gaat terug. Is er misschien ook bij Hem die bekoring opgekomen, die velen doormaken in hun leven: Waar is dat goed voor? Wat heeft dat voor zin?

Heeft ook Jezus dit doorleden: “Wat is er voor nut in Mijn Bloed?”

Men kan zo veel verdragen als men weet: het heeft waarde, het is nuttig. Maar als alles zinloos lijkt…

Jezus is hier in verlatenheid, in troosteloosheid, machteloos, eenzaam. De worsteling maakt de strijd heviger, zo hevig, dat Zijn zweet als dikke druppels bloed neerdruppen op de grond.

“Hij weende met heel zijn lichaam”, zegt de H. Bernardus.

Zo ligt Hij daar.

Voor u allen, de lijdenden, de angstigen, de bekoorden, voor alle mensen in moeilijkheden is Jezus hier. Komt nu om Hem heen staan. En ziet naar Hem en weet, dat Hij bekoord is geworden om ons te helpen.

Wie beproefd wordt moet weten dat bij Hem de kracht ligt.

Hier laat ik u alleen met Christus. Ziet naar Hem, want wij hebben geen Hogepriester, die onze zwakheden niet meevoelen kan, maar een die bekoord werd zoals wij, behalve de zonde.

Daarom zegt St. Paulus: laten wij met vertrouwen opgaan naar de troon van genade, om barmhartigheid te vinden en hulp op de tijd, dat wij het nodig hebben.