De tweede bekoring

De tweede bekoring

In de tweede bekoring stapt de Boze in het eigen domein van God.  Hij hoopt God in de mens te treffen, door de dienaar van God, Jezus, aan te zetten tot het negeren van Gods wetten, alsof ze voor Hem niet bestaan, omdat ze te klein en onbeduidend zijn.  (Onder deze categorie vallen alle ijdele bekoringen, die ons ertoe neigen om onszelf te behandelen alsof we bijzondere gevallen zijn die van de wet zijn vrijgesteld).

De Engelen, zoals de verleider een woord uit psalm 91 citeert, “zullen Hem opvangen, opdat Hij zijn voet niet tegen een steen stoot”, en zij zullen dan de getuigen zijn van deze verleiding.
Als deze Jezus niet dood zal neervallen, als Hij zich van de tempel neerstort, dan zal het geheim van de Messias aan het licht zijn gekomen.

In feite zou de verleider, in plaats van de dood van Jezus op dit punt na te streven, zelf HEM met behulp van zijn demonen opvangen en daarmee Hem aan zijn eigen perverse doeleinden onderwerpen. 
Want dit is inderdaad de weg van alle valse profeten, ketters, gnostici en sektarische leiders: de duivel stimuleert hun honger naar macht door met hen samen te werken in buitengewone werken die sensatie veroorzaken — genezingen, visioenen, waarzeggerij. Vervolgens gebruikt hij deze mensen als werktuigen om zijn eigen positie als enige vorst van de wereld voor te bereiden en  te bevestigen.

Opnieuw verijdelde de Heer zijn plannen door Zijn nederige onderwerping aan de wil van de Vader die zich in de wetten van de natuur manifesteert:

“Het staat geschreven, u zult de Heer, uw God, niet op de proef stellen!.”