De zalige Mirjam van Abellin
Toen zij 15 jaar oud was, maakte Mirjam, die toen als dienstmaagd in Beiroet leefde, een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Toen de karavaan, waar ze zich bij aangesloten had, in de buurt van Jeruzalem kwam, sloot zich een mooie jonge man bij de reizigers aan. Hij begon een gesprek met Mirjam. Zijn woorden waren doordrongen van een bovennatuurlijke gratie. Hij waarschuwde haar voor de gevaren van de reis, voor de lasterlijke praatjes van de gids en prees haar de waarde aan van de reinheid en maagdelijkheid. Nadat hij alles had gezegd, kondigde hij Mirjam aan dat zij zich in Jeruzalem weer zouden zien. Daarop verliet hij de karavaan.
En inderdaad, ze troffen zich in Jeruzalem opnieuw. De jonge man, die zich Johannes Georg noemde, nam het meisje met zich mee naar de Grafkerk. Mirjam had serieus nagedacht over het gesprek van enkele dagen geleden. Tot aan die tijd was het haar gewoonte geweest, om ieder jaar opnieuw de gelofte van maagdelijkheid te vernieuwen. Nu was ze echter vastbesloten om het voor altijd af te leggen.
Johannes Georg scheen reeds van haar besluit te weten, voordat zij het hem toevertrouwde. Toen hij haar hiertoe bemoedigde en veel zegen wenste, legde zij in de Grafkerk de eeuwige gelofte van maagdelijkheid af.
Nadat ze lange tijd samen hadden gebeden, duidde Johannes haar aan, hoe haar levensweg er verder uit zou gaan zien en dat ze elkaar weer terug zouden zien.
Tien jaar later zag ze hem terug in India, in de Karmel van Mangalore, zoals hij haar had voorspeld. Hij verscheen haar nog vaker tijdens de retraite voordat ze haar kloostergeloften zou afleggen. Hij was het ook, die haar de betekenis uitlegde van haar visioenen en extases. Toen wist ze het zeker, wat ze in Palestina alleen nog maar had vermoed: Johannes Georg was een Engel van de hemel, die God haar had gestuurd, om haar voor de gevaren van de reis te beschermen.