Een afranseling door de Engelen

Een afranseling door de Engelen

In de Bijbel staan vele verhalen over de H. Engelen en hun daden opgetekend. In het 2e boek van de Makkabeeën 3, 22-34 staat een schitterend getuigenis over de macht van de Engelen. Heliodorus is de vijand, die de schatkamers van de tempel wilde gaan roven:

Terwijl het volk tot de almachtige Heer bad, dat Hij de bezittingen die men aan de tempel had toevertrouwd, ongeschonden en veilig voor de eigenaars zou bewaren, ging Heliodorus ertoe over zijn besluit uit te voeren. 

Reeds bevond hij zich met zijn lijfwacht bij de schatkamer, toen de Heer van alle geesten en machten op zo’n ontzagwekkende wijze verscheen, dat allen die het gewaagd hadden de tempel binnen te dringen, door Gods macht getroffen, alle kracht en moed verloren. 

Zij zagen een prachtig opgetuigd paard, bereden door een schrikwekkende ruiter; het dier stormde onstuimig vooruit en sloeg met zijn voorhoeven op Heliodorus. De ruiter schitterde in zijn gouden wapenrusting. 

Bovendien zag Heliodorus twee geweldig sterke jonge mannen, stralend van luister en prachtig gekleed; ze gingen aan weerszijden van hem staan en zonder ophouden geselden en ranselden ze hem. Plotseling stortte Heliodorus, door een dichte duisternis omvangen, ter aarde; men nam hem op en plaatste hem in een draagstoel.

Zojuist was die man met een groot gevolg en heel zijn lijfwacht doorgedrongen tot de voornoemde schatkamer en nu werd hij hulpeloos weggedragen door mensen die de macht van God openlijk erkenden. 

Terwijl hij door Gods kracht met stomheid geslagen en zonder enige hoop op behoud terneer lag, prezen de joden de Heer, die zijn tempel verheerlijkt had. En de tempel die kort te voren het toneel was geweest van angst en verwarring, galmde nu door de verschijning van de almachtige Heer, van kreten van blijdschap en vreugde. 

Enigen uit het gevolg van Heliodorus haastten zich naar Onias (de hogepriester) met het verzoek, dat hij de Allerhoogste zou smeken het leven te schenken aan de man die reeds op sterven lag. 

Bevreesd dat de koning zou kunnen vermoeden, dat de joden een aanslag op Heliodorus hadden gepleegd, droeg de hogepriester voor het herstel van de man een offer op.  Terwijl nu de hogepriester het zoenoffer opdroeg, zag Heliodorus dezelfde jongemannen in dezelfde gewaden opnieuw en ze zeiden tot hem:

‘U moet de hogepriester Onias uitermate erkentelijk zijn, want om zijnentwil schenkt de Heer u het leven. En nu u door de hemel getuchtigd bent, moet u aan iedereen de geweldige kracht van God verkondigen.’ Na deze woorden verdwenen ze.