De motorstoring

De motorstoring

Toen de verschrikkelijke storm eenmaal voorbij was, ging pater Johannes op weg voor zijn gebruikelijke bezoeken aan de zieken in zijn parochie in de Alpen. Hij reed van de ene zieke naar de andere in zijn goede en trouwe Volkswagen Kever.

Op het laatste stuk van de reis begon de Kever het echter te begeven. In plaats van de zieken te bezoeken, viel de pater zelf ten prooi aan de ongunstige situatie. De auto hoestte, verslikte zich en viel uiteindelijk uit. Telkens stapte Pater Johannes uit de auto en rommelde wat in de motor. Opnieuw startte hij de auto, om vervolgens honderd meter door te rijden. Uiteindelijk stopte hij en hoe hard hij ook probeerde om hem over te halen, het was onmogelijk om de Kever in beweging te krijgen.

Met het oog op deze nieuwe situatie keek Pater Johannes voor het eerst om zich heen en dacht na over hoe hij zijn bezoeken aan de zieken kon voortzetten.

Pas toen realiseerde hij zich dat de brug over de beek, die maar honderd passen verwijderd was van waar hij stond, verwoest was door een stormvloed. Toen hij zag dat het onmogelijk was om verder te gaan, ging hij in de auto zitten om een tijdje te wachten.

Toen probeerde hij opnieuw, met een beetje geluk, de motor te starten. De auto startte en liep de hele weg naar huis prachtig. Hij hoefde de auto ook niet in de garage te laten staan.

“Dus het probleem lag niet bij de auto,” dacht hij bij zichzelf, “dit was gedaan door je Engelbewaarder om te voorkomen dat je met je auto in de afgrond zou vallen.