De H. Antonius de Grote

De H. Antonius de Grote
Antonius werd geboren in 250 , in Coma, aan de oevers van de Nijl. Hij is de stichter van het monnikendom.
Na de dood van zijn ouders deelde hij al zijn bezittingen uit aan de armen en in 270 trok hij zich terug in de woestijn waar hij een leven van boete begon. Hij kreeg vele volgelingen, die zijn leven wilden delen en op die manier stichtte hij verschillende ascetische gemeenschappen in Egypte. Hij steunde de martelaren tijdens de vervolging door keizer Diocletianus en hij hielp de H. Athanasius in de strijd tegen het Arianisme. Deze zelfde Athanasius schreef de biografie van de H. Athonius.
Ondanks zijn harde boeteleven, werd Antonius zeer oud. Hij stierf met 105 jaar op 17 jan. in 355 in zijn kluis. Het was een van de meest radicale kluizenaarscellen in heel de christelijke geschiedenis.

In zijn eerste jaar als kluizenaar probeerde de duivel hem van zijn ascese af te brengen door hem te herinneren aan rijkdommen, door de gedachte om zich weer met zijn zus te herenigen, zijn liefde voor zijn familie, de smaak van het voedsel, de liefde voor het geld, de lust en de roem en iedere vreugde van het leven. Hij bekoorde hem met de zonde van luiheid.

Hij spiegelde hem voor de bitterheid van de deugd en al het werk wat daar voor nodig was. En hij voorspelde hem lange tijden van lichamelijke zwakheid, om hem te laten zien dat hij niet zijn hele leven lang deze weg van ascese zou kunnen volgen.

Satan bekoorde hem door de gedaante van een vrouw aan te nemen, met als enige intentie hem te verleiden.

Ondanks al deze bekoringen begon Anthonius zich nog intenser met de ascese bezig te houden.

De tweede fase begon met de moeilijkste strijd met de demon. Op een nacht kwam de duivel zijn grot binnen met een menigte van demonen en zij sleurden hem naar buiten, sloegen hem halfdood tegen de grond, niet meer tot spreken in staat. Zijn lijden was enorm groot. Dank zij de hulp van een vriend kon hij terug gaan naar zijn grot en begon weer met zijn leven van gebed.

De duivel gaf niet op en begon hem weer te kwellen. Maar het lukte hem niet hem te bekoren, ook niet toen hij werd omgeven door honden, leeuwen, wolven, stieren, slangen en reuze spinnen.

Tijdens deze aanvallen voelde hij nog verschrikkelijker lichamelijk lijden: “Als je nog kracht en macht hebt, val me maar aan, maar voor ons is het geloof in onze VADER het zegel en de muur van verdediging”, zei Antonius en de beesten knarsten met hun tanden. Maar de Heer verliet hem niet. Antonius zag het plafond open en een straal van licht kwam op hem neer. De demonen verdwenen plotseling en zijn lichamelijke pijnen hielden op.