De Engel, die mijn huwelijk redde

De Engel, die mijn huwelijk redde

In ons diepgelovig ouderlijk huis in Indiana, USA, behoorden Engelen eenvoudigweg tot onze familie. Mijn Italiaanse oma dekte op feestdagen altijd een extra couvert voor onze Engelbewaarder. Voor onze verjaardag bereidden wij zes kinderen zelf een plaats voor onze Engelbewaarder. Oma zei, dat wij op deze manier onze dankbaarheid aan de Engelbewaarder zouden kunnen laten zien en hem om hulp vragen voor het komende jaar.

Voor het overige verliepen mijn kinderjaren heel normaal, tot ik 14 jaar was. In dat jaar begon mijn lievelingsbroer Frank, die toen acht jaar oud was, ziek te worden. Hij werd gauw moe en kreeg gemakkelijk kneuzingen. Hij had leukemie…

Op een dag kwamen mijn ouders huilend van het ziekenhuis terug. Onze pastoor, die ze begeleidde, zei tegen ons dat de Engel van Frank hem naar de hemel had gehaald. Ik was zo verdrietig, dat ik alleen nog maar huilde en huilde. Zodra ik mijn tranen gedroogd had, begon in mij een verschrikkelijke woede te ontbranden. “Waarom hebben mijn ouders mij niet gezegd, dat Frank zou sterven?” Ik schreeuwde innerBelevenissenlijk. “En hoe kon zijn Engel dat toelaten?” Ik haatte de Engel van Frank. Wat een onzin om aan Engelen te geloven!

Mijn woede kwam niet tot bedaren. In die zomer barstte ik tegen alles en iedereen uit. Toen mijn oma probeerde om me wat over Engelen te vertellen, keerde ik me af. Toen mijn verjaardag in de herfst van dat jaar aanbrak, dekte ik geen extra couvert.

Toen ontmoette ik Maria. Twee jaar later waren we getrouwd. Door het huwelijk, de school en een parttimebaan vond mijn opgehoopte energie een positieve uitlaatklep.

Na de universiteit barstte mijn woede opnieuw uit. Ik werkte voor een import-export firma en woonde letterlijk de hele dag in mijn kantoor. Als ik naar huis kwam, was ik te moe om aan Maria en onze drie kinderen nog aandacht te schenken. Met dertig was ik onderdirecteur van mijn firma.

Op een Paasweekend kwam Maria in mijn werkkamer, waar ik tot diep in de nacht werkte. “Jack, ik ga je verlaten. Ik geloof, dat ik me wil laten scheiden”. Ze vond dat ons huwelijk een ramp was, bij zo’n man, die haar geheel en al uitsloot uit zijn leven. “Ik heb de kinderen al naar moeder gebracht en ik ga later. Het ligt geheel aan jou of we terugkomen of niet”. Daarna verliet ze mij.

Ik was zo geshockeerd, dat ik er geen woord uitbracht. Ik begon in het wilde weg kasten te openen en alles, wat mij in de vingers kwam tegen de muur te smijten. “Hoe kon ze me dit toch aandoen?” Ik raasde en flessen en keukengerei vlogen door de lucht.

In de laatste kast stond een stapel borden, die ik als kind had gebruikt. Het zien hiervan wekte herinneringen op aan mijn broer, die de tranen in mijn ogen deden springen. Ik zette de borden op de keukentafel en wierp het een na het andere tegen de gootsteen.

Maar toen ik bij het laatste bord kwam, kon ik het niet optillen. Het was als aan de tafel vastgegroeid. Ik probeerde het met beide handen, maar ik kreeg het niet opgetild.

Daar stond ik dan, hijgend en zwetend. Mijn handen bloedden van een glas, dat ik aan gruzelementen had geslagen.

Plotseling hoorde ik een stem om me heen: “Jack, maak plaats voor mij aan tafel!”

De stem was zo vriendelijk en meevoelend en ze klonk heel zacht en mild. Ik voelde hoe er een huivering door me heen ging. Ik ging zitten en huilde tot mijn hoofd bonsde en ik niet meer kon huilen. Toen ik opstond om mijn gezicht te wassen, merkte ik, dat de keuken één grote puinhoop was. Toen ik naar het ene bord keek, dat nog over was, hoorde ik de stem weer – een wondermooie stem, warm als een zachte sopraan. “Wie ben je?” hijgde ik. “Je kent me, Jack”,was het antwoord. “Maak plaats voor mij aan jouw tafel!”

Hoewel ik als bedwelmd was, herkende ik tenslotte toch, wiens stem dat was. Nu kon ik het bord gemakkelijk optillen en zette het aan het einde van de tafel, waar gewoonlijk mijn plaats was. Ik dekte mes, vork en lepel, legde er een servet bij, zette een aluminiumbeker neer, die mij woede uitbarsting had overleefd, en schoof er nog een stoel bij. Toen ik er zo bij zat en naar de gedekte tafel keek, voelde ik de ondenkbaarste vrede, die ik ooit gekend had. Dan boog ik mijn hoofd en bad het gebed, dat ik samen met mijn broer geleerd had: “Engel van God, die….”

Toen ik klaar was met bidden, sprak ik een goed uur lang ononderbroken met mijn Engel over mijn leven. En hij zei tegen mij, nu dat mijn woede weg was, ik eindelijk mijn leven zou kunnen veranderen.

De hemel begon licht te worden, toen ik het geluid van een sleutel in het deurslot hoorde. Het was Maria. Vol ontzetting keek ze in de keuken om zich heen. Toen sloeg ze haar armen om mij heen. “Ik kon niet slapen”, huilde ze. “Het was, alsof ik een stem hoorde, die me steeds weer zei, ‘Jack heeft je nodig, Maria’. En nu ben ik hier”.

Die zeldzame nacht is nu al twintig jaar geleden, maar haar uitwerking is gebleven. Na de wittebroodsweken gingen we nu voor het eerst op vakantie en begonnen aan een nieuw huwelijk. In 1992 vierden wij onze 35e trouwdag. Ieder van onze drie kinderen heeft zijn eigen gezin. We hebben zes kleinkinderen en een, dat in de hemel op ons wacht. Ik gaf mijn baan op en begon een eigen zaak. Ik heb weer plezier in mijn werk gevonden.

En iedere avond zet ik nog steeds het oude bord en de gedeukte aluminiumbeker, het bestek en de servet op tafel. Ze zijn als een onderpand aan mijn Engelbewaarder en aan God, die hem naar mij zond, dat hij steeds welkom is aan mijn tafel.