H. Augustinus over de Schepping van de Engelen (4)

H. Augustinus over de Schepping van de Engelen (4)

Want toen God zei: “Laat er licht zijn, en er was licht”, als wij in dit licht de schepping van de Engelen mogen begrijpen, dan waren zij zeker deelgenoten van het eeuwige Licht, dat de onveranderlijke Wijsheid van God is, waardoor alle dingen zijn gemaakt en die wij de eniggeboren Zoon van God noemen; zodat zij, verlicht door het Licht dat hen heeft geschapen, zelf licht worden en “dag” worden genoemd, in deelname aan dat onveranderlijke Licht en Dag die het Woord van God is, door wie zowel zijzelf als al het andere zijn gemaakt.

“Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, die in de wereld komt” (Joh. 1, 9) – dit Licht verlicht ook iedere zuivere Engel, opdat hij niet in zichzelf, maar in God licht is; van wie, als een engel zich afwendt, hij onrein wordt, zoals allen die onreine geesten worden genoemd, en niet meer licht in de Heer zijn, maar duisternis in zichzelf, verstoken van de deelname aan het eeuwige Licht. Want het kwaad heeft geen positief karakter, maar het verlies van het goede heeft de naam “kwaad” gekregen.