De Heilige Engelen in gebed en liturgie

De Heilige Engelen in gebed en liturgie

Inleiding

Ons leven, vooral ons christelijk leven, is vol mysterie. Gods Engelen maken deel uit van dit mysterie en zij zijn zelf voor een groot gedeelte dit mysterie. Men zou in de geest van Kardinaal Newman kunnen zeggen: wij hoeven onze handen maar uit te strekken om ze aan te raken. Hoe dun is in feit de wand die zich bevindt tussen hen en ons.

Origenes vraagt zich af, wat Sint Paulus bedoelt, wanneer hij zegt dat de vrouwen in de kerk het hoofd zouden bedekken “omwille van de Engelen”. Hij geeft daarop zelf als antwoord: “De Engelen zijn bij ons wanneer wij bidden. Aan ons gebed in de kerk hebben zij vreugde. Wij zien ze alleen niet, omdat onze ogen door de smetten der zonde vertroebeld zijn. Maar de Apostelen kregen de belofte, dat zij de hemel open zouden zien en de Engelen opstijgen en neerdalen over de Mensenzoon. Als ik de genade had te zien zoals de Apostelen, zou ik de menigte Engelen zien die Eliseus schouwde, en die Giezi, die naast hem stond, niet waarnam”.

Wij besteden aan gebed en liturgie veel tijd in ons leven. Het is goed om ons bewust te maken en het ons levendig voor te stellen dat wij juist dan omgeven zijn door de zalige Geesten van God.

De Heilige Engelen en ons gebed

Het gebed is de wereld van God: de mens plaatst zich daar voor zijn Schepper en aanbidt Hem die hem geschapen, verlost en geheiligd heeft. Het is tegelijk de wereld van de Engelen, van wie de Heer zegt, dat zij altijd het aanschijn aanschouwen van de Vader die in de hemel is.

In het Oude Testament leeft reeds het bewustzijn, dat de Engelen bij ons zijn, wanneer wij God loven en prijzen. In Psalm 138 lezen we: ”In het aanschijn van de Engelen wil ik U loven en prijzen”. De Aartsengel Rafael zegt, dat hij de gebeden en offers van Tobit aan God opgedragen heeft. In de Geheime Openbaring is sprake van de gebeden der heiligen, die samen met de wierook in de hand van de Engel, opstijgen voor het aanschijn van God. De Heilige Engelen vormen tussen God en ons een hemelladder. De aartsvader Jakob zag zo’n hemelladder in zijn droom op de plaats die hij daarop Bethel, “Huis van God” noemde.

God geeft zijn ingevingen aan ons door bemiddeling van de Engelen, en van de Koren der Engelen. De H. Johannes van het Kruis zegt: “Gewoonlijk geeft HIJ ze door hen en zij geven ze weer aan het ene koor naar het andere door, zonder enige vertraging. Het is ermee als met een zonnestraal, die achtereenvolgens wordt opgevangen door vele ruiten heen. Maar toch geeft de ene ruit die straal door en deelt ze mee aan de volgende”.

Ons gebed naar God toe wordt ook weer door de Heilige Engelen bemiddeld. Het is in deze zin vanzelfsprekend aan te nemen, dat de Heilige Engelen alles met ons gebed te maken hebben, ja, dat zij zich met ons gebed verenigen, zoals ook wij ons met hun gebed en hun aanbidding zouden moeten verenigen. Zoals zij ons nabij zijn als onze beschermers, zo zijn ze ons gezelschap wanneer wij in het gebed tot God gaan.

De Heilige Bernardus van Clairvaux beschrijft de houding die wij moeten aannemen tegenover hen: “Eerbied voor hun tegenwoordigheid, verering omwille van hun weldadigheid, vertrouwen door hun bescherming”. Het is voor ons een aansporing, een troost en een bemoediging te weten dat Gods Engelen bij ons zijn. Een aansporing tot eerbied: Als de zalige Geesten zo’n eerbied en ontzag voor God aan de dag leggen, zouden wij dan door nonchalance, vrijwillige verstrooidheid, onnadenkendheid bij het gebed God willen beledigen?

Een troost in het bewustzijn van onze ontoereikendheid: onze wil is vaak wel goed, maar onze geestelijke of lichamelijke krachten schieten bij het gebed tekort. De gedachte nu, dat de Engel met ons bidt, dat God minstens zijn gebed – samen met ons en ook voor ons – aanvaardt, en dat Hij ons omwillen van deze zo trouwe en heilige dienaar genadig zal zijn, betekent inderdaad een troost. God zal ons omwille van hem niet afwijzen.

Hun aanwezigheid is in staat ons ook te bemoedigen: als zij ons niet verlaten, zal God ons zeker niet verlaten. Wij kunnen bij de gedachte aan onze hemelse Broeder daarom met nog meer volharding, vreugde, dankbaarheid bidden. Hij is tenslotte Gods persoonlijke Voorzienigheid voor mij. Wij zouden daarom altijd samen met de Engel naast ons moeten bidden, en niet denken in de zin van ik bid, maar wij bidden. Het is heilzaam, en inderdaad ook een goed begin, wanneer wij voordat wij beginnen met ons gebed, de Engel vragen met ons te bidden en de verstrooiingen van ons verre te houden.

Het gebed in de gemeenschap

Het is voor veel Heiligen, zoals een H. Joannes Chrysostomus, een H. Clemens van Alexandrië, een H. Bernardus van Clairvaux, een H. Benedictus, en voor veel mystieken als een H. Mechthild en Gertrudis, een uitgemaakte zaak dat de Engelen vooral het gemeenschappelijk gebed begeleiden. Zo beveelt de H. Bernardus zijn monniken aan, zich rekenschap te geven van de tegenwoordigheid van de H. Engelen bij het koorgebed. Hij had dit ook in een visioen gezien: de Hemelgeesten zongen samen met de religieuzen de eer van God. Het kan ook niet goed anders zijn, wanneer de Heer ons de verzekering geeft, dat waar twee of drie in Zijn Naam verenigd zijn, HIJ zelf in hun midden is. Daar waar de Heer is, daar zijn ook de dienaren, d.w.z. de H. Engelen. Heel bijzonder geldt dit voor de viering van de liturgie.

De H. Joannes Chrysostomus schrijft, dat de Engelen de priester omgeven: “Heel het heiligdom, en de ruimte om het altaar, zijn gevuld met Hemelse Machten, om Hem te eren, die op het altaar tegenwoordig is”. En elders zegt hij: “Dat is een koninklijke tafel. De Engelen dienen aan deze tafel. De Heer is zelf tegenwoordig”. Het is jammer, wanneer de gelovigen bijna nooit op deze waarheid gewezen worden en zij geen enkele gedachte wijden aan de geheimzinnige aanwezigheid van Gods Engelen bij de liturgie. Zij blijven bij het zichtbaar gebeuren staan, laten zich afleiden door de mensen in hun omgeving, storen zich aan het misschien weinig stichtende optreden van de priester aan het altaar, beseffen te weinig welke grote dingen bij de H. Mis gebeuren.

De grote godgeleerden, zoals een H. Augustinus, een H. Thomas van Aquino, wisten maar al te goed van de beide dimensies van de liturgie: de zichtbare en de onzichtbare. Twee werelden neigen zich daarin tot elkaar en gaan ten dele in elkaar over. Wat hier zichtbaar gevierd wordt, heeft in de andere wereld zijn uitwerking. Wat hier gebeurt onder de tekenen, vindt voor de troon van de Vader zijn vervulling, waar de Zoon voor ons ten beste spreekt.

En het zijn opnieuw de Engelen die hier de brug bouwen van de ene wereld naar de andere. Zij aanbidden God in de hemel. Zij aanbidden ook Gods Zoon op zijn nederige troon op aarde. Het is door hun bemiddeling, dat een en dezelfde liturgie op twee niveau’s gevierd wordt. Men kan even goed zeggen, dat wij in de Heilige Mis ver uitgeheven worden boven het aardse, als dat de hemel op deze aarde afdaalt.

De genoemde Joannes Chrysostomus wordt niet moe zijn gelovigen op deze werkelijkheid te wijzen, ze op te roepen tot eerbied. En tot een waardige houding tijdens de viering der geheimen, omdat ze moeten beseffen aldaar met Gods Engelen te mogen verkeren, die onzichtbaar maar reëel zich onder hen bewegen. De oosterse liturgie is ook uiterlijk, in gezang en kunst, veel uitdrukkelijker gericht op de mysterievolle werkelijkheid van de zuivere Geesten: men denke slechts aan de ikonostase, aan de vele afbeeldingen van de H. Engelen die de Heer of de Theotokos, de Moeder Gods, omgeven.

De Heilige Engelen verrichten liturgische diensten

“Zijn de Engelen geen dienstbare geesten, uitgestuurd tot hulp van hen die de zaligheid zullen beërven?” Zo typeert de Hebreeënbrief de Engelen: zij zijn dienstbare geesten. De griekse tekst zegt letterlijk: ‘Liturgische geesten”. Verschillende kerkvaders wijzen op de liturgische diensten die de Engelen verrichten bij priesters en diakens.

Theodorus van Mopsueste ziet ze als dienaren die de gaven bereiden: “Door de aanblik van de diakens die in de liturgie hun dienst verrichten worden wij herinnerd aan de onzichtbare Machten die bij de H. Mis optreden. Bedenk, dat de diakens deze onzichtbare Machten verzinnebeelden, die de offergave op het altaar leggen voor de voltrekking van het heilige offer”. De indruk wordt daarin gewekt, dat alles wat de diakens en andere ministranten zichtbaar verrichten een weerspiegeling is van hetgeen onzichtbaar door de H. Engelen gebeurt, zoals de zichtbare priester de onzichtbare Heer vertegenwoordigt en Deze door hem werkt.

Bij de bewieroking van het altaar placht de priester vroeger de voorspraak in te roepen van de H. Michael “die aan de rechterzijde van het wierookaltaar staat”. Het boek van de Openbaring van Sint Jan toont de H. Engelen in diverse liturgische functies: als dragers van schalen met reukwerk, als zangers van het hemelse koor, als gewapend met de bazuinen ter voltrekking van de Goddelijke raadsbesluiten.

Men heeft overigens, niet zonder grond, het gehele boek van de Openbaring willen uitleggen op de achtergrond van één grootse liturgische viering, te beginnen bij de woorddienst, de offerdienst, het opdragen van het Offer, de H. Communie. Gods Engelen zijn daarin de heilige dienaren. Het is door deze wereld vol mysterie waarvan de Hl. Liturgie vervuld is, dat wij nog beter beseffen, waarom wij spreken van de Heilige Mis, van heilige gewaden, heilige riten, van een heilig dienstwerk, en waarom ook wij heilig zouden moeten zijn, om op waardige wijze daaraan deel te mogen nemen.

De H. Kerk herinnert ons zelf op tal van plaatsen in de liturgie aan deze werkelijkheid. In het begin van de H. Mis belijden wij onze schuld voor God en vragen de H. Maagd, alle Engelen en Heiligen (als daar aanwezig!) voor ons bij God te willen bidden. Het Gloria van de H. Mis bevat het lofgezang van de H. Engelen te Bethlehem. In het Credo belijden wij, dat God Schepper is van hemel en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen en dit verwijst naar het bestaan der H. Engelen.

Het is vooral in de prefatie dat de Engelen genoemd worden. Wij vragen God in te mogen stemmen met het driemaal Sanctus van de Engelenkoren. Juist voor het hoogtepunt van de liturgie bereikt wordt, voelen wij de behoefte God onze aanbidding te brengen, samen met de H. Engelen. Het gaat uitdrukkelijk niet over een gescheiden aanbidding, op gescheiden momenten en plaatsen: mensen en Engelen samen aanbidden de driemaal Heilige God op een en dezelfde plaats, op een en dezelfde tijd: de grenzen vervagen, afstanden vallen weg. Hier daalt God af in de schepping, hier wordt de drievoudige God door Engel en mens gelijkelijk aanbeden en verheerlijkt.

Het is als een voorafbeelding van het hemelse Jeruzalem. In de romeinse canon wordt na de Consecratie de bede uitgesproken, dat Gods Engel “dit Offer moge brengen voor Uw Aanschijn op het hemelse altaar”. De Engelen zijn ook persoonlijk betrokken bij de viering van de diverse kerkelijke feesten. Wat de Kerk op aarde viert, wordt in de hemel aanvaard en meegevierd. Zo schrijft de H. Gregorius van Nazianze over het feest van Driekoningen: “Verheerlijk God met de herders, vereer Hem met de Engelen, vorm één koor met de Aartsengelen, opdat dit feest door hemelse en aardse machten gezamenlijk gevierd wordt. Want ik ben er van overtuigd, dat zij zich vandaag verheugen en met ons het feest vieren”.

Zo zijn de Engelen ons nabij in de gedachtenis van de geheimen van onze Verlossing en omwille van de engelen zouden wij ook levendig geïnteresseerd moeten zijn bij de liturgie van de zon- en feestdagen. Als zij omwille van ons daaraan zoveel vreugde hebben, hoe zouden wij, aan wie het toch het allereerst aangaat al wat de Heer voor ons gedaan heeft, dan bij hen ten achter willen blijven.

De Heilige Engelen en de Heilige Communie

Een bijzonder moment van de liturgie mogen wij nog apart vermelden. Het is het ogenblik van de H. Communie. De christen mag daar het “Brood der Engelen” ontvangen. Gods Engelen zijn veel waardiger dan wij de Heer te nuttigen, en toch schenkt de Heer zich niet aan hen, maar aan ons. Hoeveel eerbied zal de Engel niet aan de dag leggen wanneer wij naderen tot de H. Tafel. Hij beseft veel beter dan wij WIE het is die wij mogen ontvangen. Zijn eerbied, zijn reinheid, zijn vurige, brandende liefde zouden de onze moeten kunnen zijn. Hebben wij niet vooral in deze tijd van ongeloof en heiligschennissen tegenover dit Geheim van het Geloof de plicht Gods Engelen in hun voorbeeld na te volgen? Bidden wij de Engel naast ons, ons zo nodig met strengheid op te voeden tot ware eerbied en ware liefde voor onze Verborgen God.

P. H. J. van Dijk ORC