Een Engel in het stervensuur
De H. Camillus van Lellis, die in de 16e eeuw leefde, stichtte de orde van de Camillianer, die bijzonder dienstbaar is in de ziekenzorg.
Op een avond klopte iemand aan zijn deur in Rome. Hij opende en zag een zeer jonge man, die er net zo uitzag als de andere eenvoudige mensen uit het Romeinse volk. De jongeling is zeer opgewonden en smeekt de priester: ‘O, Pater, Pater, om Godswil, kom heel snel mee! Mijn grootmoeder! Ze ligt op sterven!”
Camillus haalde de heilige olie en volgde de onbekende jongeman, die hem heel snel vooruit ging. Aangekomen bij een oud huis, klommen ze een donkere en stinkende trap omhoog, enkele etages hoog, tot ze eindelijk in een armzalige dakkamer kwamen. De jonge man opende de deur en liet de pater voor gaan. P. Camillus liep de donkere kamer in. In een hoek zag hij een arme vrouw op een baar.
Toen ze de deur hoorde, probeerde ze zich op te richten. Ze zag de pater en brak in snikken uit: Pater, de hemel heeft u gestuurd! Ik had zo’n angst, zo’n angst, om helemaal alleen en zonder sacramenten te sterven!
Camillus probeerde haar uit te leggen, dat dit niet de hemel was, maar haar kleinkind, dat hem had gehaald. De stervende onderbrak hem echter: “Pater, ik heb geen kleinkinderen! Al mijn kinderen zijn dood! Ik ben helemaal alleen. En de buren hebben niet eens gemerkt, dat ik ziek ben!”
Camillus draaide zich om en wilde de jongen een teken geven, dat hij naderbij komt. Maar buiten hem en de stervende, was er niemand in de kamer! De arme vrouw legde het hem uit:
Toen ze merkte, dat ze ging sterven, en zij zich door God en de mensen verlaten voelde, wendde ze zich vol angst tot de enige, van wie ze zeker was, dat hij haar niet had verlaten: Ze smeekte haar Engelbewaarder, om een priester te halen. En de Engel ging!