Bijna gekidnapped

Bijna gekidnapped

Hier het verhaal, hoe Cecy voor de eerste keer haar Engelbewaarder ziet, en hij haar redt:

Het is 1905. Het was een namiddag van een carnavalsdag. In deze tijd had mama de gewoonte om ons te verkleden, en dan gingen wij, begeleid door onze kindermeisjes, naar het stadsplein wandelen. Ik had vreselijke angst voor de gemaskerde mensen, want ik dacht dat dit hun echte gezichten waren.

Ik geloof dat ik in dat jaar voor de eerste keer met mijn zus meeging. Het grote lawaai op het plein maakte me bang. Een hele hoop gemaskerde mensen, grote en kleine, sprongen er rond. Ik klemde me vast aan de andere kinderen. Zij schenen zich goed te vermaken. Onze kindermeisjes, die zich met hun vriendinnen  onderhielden, letten niet op mij.

Geheel verward van angst kwam in mijn kopje de gedachte op, om weg te rennen en naar huis terug te keren. Ik kende de weg niet, maar ik moest door de grote poort gaan. Dat was het enige wat ik wist. En werkelijk – ik ging weg van de groep.

Daar stond ik nu verloren op het kleine plein, klein, ja, maar voor mij betekende het een oneindig grote wereld. Ik huilde niet, ik geloof, vanwege de angst die mij gepakt had. Maar ik wist, dat de goede God alles weet, en zeker zag Hij me nu hier zo helemaal alleen.

Opeens kwam een grote gemaskerde man met een vreselijk masker, met fonkelende ogen die ik me nu nog kan herinneren, naar me toe en nam mij bij de hand. Ik dacht van schrik te sterven. Door zijn grote hand gepakt, ging ik enkele stappen voorwaarts.

Plotseling merkte ik, zonder eigenlijk iets te zien, maar zo duidelijk en reëel, net zoals ik de gemaskerde aan mijn zijde wist, de Engel.

Jezus had deze Engel gestuurd, om bij mij te blijven en mij naar huis te brengen. Ik nam hem duidelijk waar, zonder hem echter te zien, maar zo, alsof ik hem zag. Ik was er vast van overtuigd dat hij aan mijn zijde was. De gemaskerde gaf me met een ruk vrij en verdween in de menigte. Ik zag hem niet meer.

Sinds die dag in februari of maart 1905 begeleidde mij mijn “nieuwe vriend” altijd en aldoor en overal.

Ik voelde de gelukkig makende en vertrouwde aanwezigheid van mijn “nieuwe vriend”. Zo noemde ik hem altijd, tot ik hoorde,toen ik zes jaar was, dat het de Engelbewaarder was. Ik begreep hem volkomen. Hij sprak met mij, maar nooit hoorde ik zijn heilige stem.