Gods Plan met de menswording (2)

Gods Plan met de menswording (2)

In Zijn bedoeling om de schepping met Zichzelf te verenigen, ging Hij nog verder… Hij wilde niet alleen onzichtbaar onder Zijn volk wonen, Hij wilde zelf een schepsel worden. Wat voor de eerste mens niet mogelijk was, namelijk te worden als God, zoals de boze hem had wijsgemaakt, was voor God wel mogelijk: Hij kon en wilde een schepsel worden om zijn uiterste nederigheid en liefde te tonen, en om als schepsel midden in de schepping te wonen in de waarste zin van het woord.

Maar God houdt niet op God te zijn, en het zou onverenigbaar zijn met Zijn natuur om op te houden een oneindige, almachtige en zuivere Geest te zijn. In de hypostatische vereniging verenigt de Zoon van God de menselijke natuur met zijn goddelijke natuur in zijn goddelijke Persoon (hypostasie).
Hij is EEN Persoon in twee naturen, en volgens Zijn menselijke natuur is Hij waarachtig schepsel en waarachtig mens.

Het Woord, naar wie wij mensen zijn geschapen, is de tweede Goddelijke Persoon in het mysterie van God Zelf: HIJ staat in het midden tussen de Vader en de Geest: voortkomend uit de Vader, en met de Vader tegelijkertijd de Heilige Geest zendend.

Hij die in het midden staat van het drievoudige mysterie van God is bij de Menswording neergedaald in het midden van de schepping, in de mensenwereld, die zich bevindt tussen (onder) de wereld van de Engelen en (boven) de materiële wereld.

Zo daalt God af en wordt Hijzelf het hart van Zijn schepping, en door de verheffing van de menselijke natuur tot de persoon van Christus wordt zij in
Zichzelf verheven boven de natuur van de Engelen.

“Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen en Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. En na de reiniging der zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet ter rechterzijde van de majesteit in den hoge, ver verheven boven de Engelen, zoals Hij hen ook overtreft in de waardigheid die zijn deel is geworden”, zo zegt het de Brief aan de Hebreeen 1,3-4.

En een stukje verder 2,16: “Want het zijn niet de Engelen wier lot hij zich aantrekt, maar de nakomelingen van Abraham”. 

Het plan van God in de Menswording kwam zeker voort uit Zijn verlangen om één te worden met de schepping, om haar hart te zijn, om zo de schepping van de mensen, en daarmee ook die van de Engelen en de materiële wezens, in de schoot van de Godheid te plaatsen.

Want Hij daalt af om ons te verheffen. Hij wil onder ons wonen, als schepsel, opdat wij door Hem zouden wonen in de schoot van de Vader: 

Joh 17,24. “Vader, Ik wil dat zij die Gij Mij gegeven hebt met Mij mogen zijn waar Ik ben, opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, daar Gij Mij lief hebt gehad vóór de grondvesting van de wereld”.