De Jakobsladder

De Jakobsladder

De aartsvader Jakob had onderweg een droom:

“Hij zag een ladder, die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder gingen Gods Engelen op en af”.   Gen. 28,12-15

Hiernaar verwijst Jezus zelf, als Hij tegen Nathanael zegt:

“Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: gij zult de hemel open zien en de Engelen Gods zien opstijgen en neerdalen in dienst van de Mensenzoon”.  Joh 1,51

De Kerkvaders zien in deze Jakobsladder een beeld van Maria! In een loflied van de H. Ephraim wordt gezegd:

“Wees gegroet, Moeder van God,
vreugde van de Engelen!
Gij zijt de ladder die Jakob zag,
die van de aarde tot in de hemel reikt
en waarop de Engelen opstijgen en neerdalen”.

De Engelen zijn de middelaars tussen God en de mensen.
Als zij neerdalen naar ons, openbaren ze ons Gods wil en brengen de genaden, die wij nodig hebben.

Als zij opstijgen, nemen zij onze gebeden mee en al onze nood, om ze voor Gods aanschijn te brengen.

Maar je kunt het op een nog andere manier zien: het neerdalen van de Engelen is beeld voor de zelfontlediging van de Engel, in dienst van de mensen.

Zoals Jezus, hun Heer en God, uit Maria, de knechts gestalte aannam en mens werd, zo zijn ook de Heilige Engelen geroepen om door bemiddeling van Maria, hun menselijke broeders nabij te komen, zodat ze hen beter kunnen dienen.